Voor wie een beetje meer wil proeven, hier een nadere blik op de inhoud van het laatst verschenen nummer:

Gewoon wonen is er voor veel mensen niet meer bij. Er is een tekort aan huisvesting; de huizenprijzen stijgen tot absurde hoogte (want er is teveel geld…!); huren gaan alsmaar omhoog; speculanten slaan hun slag.
– Judith van El, huiseigenaar, vraagt zich af wat er gaande is en hoe hiermee om te gaan
– Reinoud van Bemmelen vertelt over de Stichting Asgard, een coöperatie die anders wil omgaan met het bezit van woonruimte
– Heidjer Reetz over een initiatief in Duitsland: Vivenda dat langzaam maar zeker groeit

Sociaal priesterschap – een artikel van Harrie Salman
De school voor het sociale priesterschap is het leven zelf. Daarin kunnen we tot een bewustwording komen van ons handelen. Handelen we vanuit ons eigenbelang of vanuit een sociale impuls? Vaak beseffen we dat pas achteraf. We kunnen ook van tevoren een besluit nemen om vanuit het belang van de ander te handelen en dan onderzoeken hoe dat uitwerkte. Op deze wijze kunnen we aan onszelf werken. Het gaat uiteindelijk om een wisselwerking tussen het eigenbelang en het belang van de ander. Op den duur is dit geen tegenstelling meer, naarmate we beseffen dat we van elkaar afhankelijk zijn en dat we alles aan anderen te danken hebben. Dit besef kan er toe leiden dat we onze gemeenschappen zo inrichten dat daarin een sociaal leven van wederzijdse hulp mogelijk wordt. Rudolf Steiner heeft dit met de sociale impuls van de antroposofie en de concrete uitwerking daarvan in de sociale driegeleding mogelijk willen maken.

Een interview met René Groenen, zaadveredelaar en wereldverbeteraar
“We vermeerderen en veredelen zaadvaste rassen en we verbouwen groenten voor Odin. Veel mensen weten dit niet, maar er dreigt echt een schaarste aan zaadvaste rassen. Een zaadvast ras is een plant die zaad geeft wat je het jaar daarna weer kunt zaaien. Tienduizend jaar, zo lang als er landbouw is, was dat vanzelfsprekend, maar nu niet meer. Grote bedrijven als Monsanto maken zogeheten F1-hybride rassen. Die zijn genetisch gemanipuleerd en zo gemaakt dat je ze niet of nauwelijks kunt natelen. Dat is ook de bedoeling, op die manier moet je elk jaar nieuw zaad kopen. Maar ook het holistische aspect van de plant is eruit weg. Een plant is een wonder; als je je voorstelt wat er allemaal gebeurt in bijvoorbeeld een madeliefje, al die cellen die weten wat ze moeten doen, dan gaat het je duizelen.”

Kun je uitleggen wat er zo erg is aan wat die grote bedrijven met zaadveredeling doen?

“Een klein college: honderd jaar geleden kocht een boer niks, hooguit een nieuwe ploeg, eens in de dertig jaar. Zijn planten gaven eigen zaad, de koe kreeg een kalf en het paard een veulen. Er was ooit, ook hier, een landbouw die grotendeels onafhankelijk was. De laatste honderd jaar is het snel gegaan. Rond 1880 ontdekte men dat als je bepaalde zouten toevoegde aan je grond, dat dan je planten groter werden, dat was het begin van de kunstmest.
In de eerste wereldoorlog maakte men op een industriële manier stikstof voor explosieven, het Haber-Bosch procedé. Na de oorlog begon de zoektocht naar een nieuwe afzetmarkt, dat werd de landbouw. Men gebruikte die stikstof in plaats van mest; daar begon het aankopen van stoffen van buiten. Door die stikstof ontstond er explosieve groei, waardoor planten ziek werden. Tegen die ziektes kwamen weer middeltjes; zo gingen steeds meer boeren steeds meer van buiten kopen, om hun opbrengst te verhogen. Ten langen leste kochten ze ook de zaden, vanaf de jaren ’50. Dat waren nieuwe rassen, veredeld op opbrengst binnen een stikstofrijke biotoop.
Na de tweede wereldoorlog gold het credo: ‘Nooit meer honger, maar opbrengst!’ Men ging veel kunstmest en bestrijdingsmiddelen gebruiken. Daarvoor moest de boer geld lenen, boeren werden structureel schuldenaar, terwijl er een enorme geldstroom op gang kwam vanuit de landbouw naar het agrarisch-industrieel complex en natuurlijk naar de banken.

Grote zaadteeltbedrijven kochten steeds meer kleine bedrijven op die het financieel niet meer konden volhouden. Zelf hebben ze wel geld om grootschalige veredelingsprojecten op te zetten met veel laboratoriumtechnieken. Ze krijgen zaden uit de genenbanken wereldwijd, of van wilde planten door expedities naar bergachtige streken of oerwouden, om ziekteresistenties te ontwikkelen in hun nieuwe rassen. Maar ze geven niets terug. In geen enkele genenbank, zeg maar het gemeenschappelijk erfgoed van de landbouwkundige mensheid, zul je een F1-hybride ras aantreffen. Op de rassen die zij maken zitten kwekersrechten, dat is tot daar aan toe, want dan mogen andere veredelingsbedrijven jouw rassen nog wel gebruiken voor de ontwikkeling van hun nieuwe rassen, bijvoorbeeld door inkruising. Maar naast de kwekersrechten hebben ze tegenwoordig ook patenten, waardoor andere bedrijven dat niet meer mogen. Daarnaast is bij heel veel F1-hybriderassen een soort plantkundige zekering ingebracht, namelijk de cytoplasmatische mannelijke steriliteit, waardoor een plant geen nageslacht meer kan geven. Zo proberen ze op twee manieren hun concullega’s uit te schakelen: juridisch en plantkundig. Het gaat tenslotte om een miljardenbusiness.”