Al enkele jaren wordt er gediscussieerd over het basisinkomen: een inkomen voor iedereen, los van werk of (ander) inkomen. In dit artikel brengt Marc Desaules een nieuw element binnen in deze discussie: een economie waarin de dingen de juiste prijs dragen komt veel beter tegemoet aan wat men met het basisinkomen wil bewerken.

Marc Desaules

We leven in een tijdperk van lage prijzen. Hoe minder we voor iets betalen, hoe beter – dit is niet alleen een wijdverbreide opvatting maar leeft ook zo in de moderne economische wetenschap. De enorme neerwaartse druk op prijzen bewerkt dat er weinig geld is om degenen die werken te betalen. Gevolg is dat het gebrek aan inkomen onvermijdelijk tot schulden leidt, die overal toenemen en uitgroeien tot een fenomeen dat nog nauwelijks onder controle gehouden kan worden. Deze neerwaartse spiraal heeft tot het punt geleid waarop regeringen alleen nog door verdere geldinjecties de dingen door kunnen laten gaan. Geld heeft niet alleen een waarde op zichzelf gekregen, maar is iets geworden dat verwant lijkt aan een kunstmatige bron van leven. Geld ketent individuele mensen ook steeds sterker aan hun egoïsme en drijft hen nog verder in de strijd om het bestaan.

Er is een grote urgentie om te handelen, maar hoe? Sommigen zoeken het antwoord in het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen, als een bescherming tegen een allesvernietigende situatie. Zij beredeneren dat de garantie van een basisinkomen een sociale verzekering zou vormen, omdat de onvoorwaardelijkheid van het basisinkomen het individu vrij zou stellen van de noodzaak om te werken. 1 Op het eerste gezicht lijken deze perspectieven aansprekend, maar zijn ze dat ook werkelijk?

Wanneer we ze preciezer gaan bekijken zien we een andere werkelijkheid opdoemen: een onvoorwaardelijk basisinkomen raakt niet de kern van het probleem. De economie blijft onberoerd en gaat onveranderd verder, gebaseerd op het idee van de strijd om het bestaan waarin iedereen tegen elkaar blijft strijden. Verder verslechtert het de situatie door ieders houding ten opzichte van werk te vergiftigen, waarmee tegelijkertijd aan de menselijke waardigheid een belangrijke mogelijkheid zich uit te drukken wordt ontnomen. En ten slotte leidt een regelmatig inkomen dat iedereen in de schoot geworpen wordt tot een totale afhankelijkheid van dat inkomen, vergelijkbaar met de afhankelijkheid van een kudde tot zijn herder.

We hebben geen inkomensprobleem

De vraag is, wat het alternatief is voor een onvoorwaardelijk basisinkomen? Beter gezegd, waar kunnen we beginnen met het opbouwen van een economisch leven dat ieder individu een waardig inkomen verzekert? Het is noodzakelijk dat we tot de kern van de zaak komen. Dan zullen we allereerst zien dat het fundamentele probleem niet dat van het inkomen is, maar een probleem van het uitgeven, versterkt door een evenzeer fundamenteel probleem wat betreft het geld. Ten tweede zullen we zien dat we een gezonde verhouding tot werk moeten gaan ontwikkelen. Zowel het probleem van het uitgeven als onze houding ten opzichte van werk zijn sterk gerelateerd aan onze conventionele economische manier van denken en doen – het is ongemakkelijk dat toe te moeten geven en moeilijk om uit te spreken.

Maar laten we deze twee aspecten toch nader bekijken. Bij het uitgeven speelt de prijs natuurlijk een centrale rol. Iedereen let op de prijs voordat hij iets aanschaft – dat spreekt voor zich. Maar met welk bewustzijn doen we dat? Met voorbijgaan aan onze conventionele manier van denken stellen we ons nu een wereld voor (we laten de vraag of dat reëel is even achterwege) waarin de prijs van elke waar zodanig is dat de individuele mens die de waar geproduceerd heeft “als tegenprestatie voor het resultaat van zijn inspanning een bedrag ontvangt dat voldoende is om hem in staat te stellen het geheel van zijn behoeften, inclusief die van degenen die van hem afhankelijk zijn, te bevredigen totdat hij een volgend zelfde product gemaakt heeft”.2 Deze ‘juiste prijs’ wordt niet vastgesteld door de koper, de consument, maar uitsluitend door de verkoper, de producent. En de beslissende factor in het bepalen van de prijs wordt niet gevormd door de kosten die met de productie zijn verbonden maar door de toekomstige behoeften van de producent.

De gevolgen van het begrijpen van de juiste prijs op deze manier zijn immens: door zijn eigen behoeften te vervullen garandeert de consument, met elke transactie opnieuw, de vervulling van de behoeften van allen die bij de productie betrokken waren – al hun behoeften, niet slechts hun primaire behoeften. Dit zou niet alleen plaatselijk het geval zijn, maar geldt ook wereldwijd, voor alle mensen, wáár zij ook werkzaam zijn. Door elke transactie opnieuw, zou het hanteren van de juiste prijs een genezend effect hebben dat het hele economische organisme zou dynamiseren. Tegelijkertijd zou het wereldwijd rechtvaardigheid voortbrengen. Dit begrip van de juiste prijs is gebaseerd op economische en te berekenen inzichten; niet op een externe moraal, een ethische houding of afgedwongen ‘liefdadigheid’. Individuen zullen misschien in moreel opzicht groeien, als gevolg van het hanteren van de juiste prijs, maar dat kan nooit de voorwaarde zijn om de juiste prijs te introduceren.

Een beslissend aspect van het hanteren van de juiste prijs is zijn oriëntatie op de toekomst, want het is de juiste prijs die een inkomen garandeert dat voorziet in toekomstige behoeften. Op geen enkele manier is inkomen een beloning voor een prestatie uit het verleden; inkomen is een tegemoetkoming voor de voortgaande kosten van levensonderhoud voor de producent. Er is slechts inkomen en werk. Maar ze zijn niet met elkaar verbonden. Inkomen kan ook niet afgemeten worden in termen van werk, want de facto worden werk en inkomen van elkaar gescheiden door de logica van de tijd. Eerst is er het inkomen, het werk volgt. Het hanteren van de juiste prijs is zodoende zowel het begin als de weg naar de scheiding van werk en inkomen, hetgeen zowel werkelijk sociaal is als in overeenstemming met een groter doel. Bovendien, wanneer het inkomen door het hanteren van de juiste prijs in alle toekomstige behoeften voorziet, legt het ook de basis voor de creativiteit en ontwikkeling van ieder individu, door wiens vaardigheden in de behoeften van zijn medemensen wordt voorzien.

Er is echter een probleem: geld is onvermijdelijk verbonden met elke transactie en hiermee verschijnt een verborgen en nauwelijks te pakken probleem waarvoor we nu de moed moeten hebben om het onder ogen te zien. In de afgelopen twee eeuwen is geld steeds duidelijker losgeraakt van de echte economie en tijdens dit proces verwierf het een waarde in en van zichzelf. Deze situatie berust op drie alomtegenwoordige praktijken: de aankoop van grond (in plaats van het recht op alleengebruik), het hanteren van materieel onderpand bij leningen (in laats van het hanteren van ‘persoonlijk krediet’) en de gerichtheid op het beheersen van inflatie op monetair gebied (in plaats van het stimuleren van het hanteren van de juiste prijs). Deze drie gewoonten werken in economische zin vernietigend en hebben invloed op elke transactie die waar dan ook ter wereld plaatsvindt. Het ontbreekt hier aan de ruimte om dit nader te onderzoeken, maar laat het voor dit moment volstaan om te stellen dat deze drie gewoonten hindernissen zijn voor elke stap die gezet wordt om werkelijke economische processen te verbeteren.

Werk als de behoeder van de menselijke waardigheid

De onvoorwaardelijkheid van het basisinkomen benadrukt de rechten van het individu en maakt hem vrij van aanspraken die de gemeenschap op hem doet – tegelijkertijd zondert het individu zich af van die gemeenschap. Maar het plaatst ook werk in een verkeerd licht. Werk heeft niets te maken met dat soort van vrijheid; het heeft te maken met karma. Werk verschijnt waar de betrokkenheid van het individu raakt aan de erkenning van de ander; het betekent een verbinding, een link, een ontmoeting tussen een punt en de periferie. Werk is waar een mens zijn individuele bestemming ontvouwt door de behoeften van anderen te erkennen. Het werk dat je verricht komt tegemoet aan de behoeften van anderen; je eigen behoeften worden op hun beurt vervuld door het werk van anderen: “… de gedachte dat zo- en zoveel mensen werken opdat daarmee een minimale basis voor het levensonderhoud gelegd is – is onverbrekelijk verbonden met een andere gedachte, namelijk dat men de gemeenschap weer terug moet geven, niet in geld maar in werk, wat een ander aan werk voor jou verricht heeft. Pas wanneer mensen zich verplicht zullen voelen de hoeveelheid werk die voor hen verricht is ook weer in de vorm van werk terug te geven, pas dan leeft er werkelijke interesse voor de medemens. Dat de ene mens de ander geld geeft, betekent slechts dat men de ander aan de leiband heeft, dat men hem als een slaaf kan leiden en dwingen voor zich te werken.”3 Alleen door werk leren we om terug te geven wat we hebben ontvangen door het werken van anderen. Op dit punt wordt in de diepste en meest menselijke zin ervaarbaar hoe wij verwant zijn met onze medemens. Door werk betreden we de sfeer van het recht – iets dat nooit met geld gekocht kan worden. Rechten komen voort uit het feit dat je in een gemeenschap thuishoort, zoals ook verplichtingen. Werk is ook een dergelijke verplichting: “(…) natuurlijk is ieder mens door zijn sociale situatie gedwongen tot werk en we hebben slechts de keuze tussen werken en van honger omkomen.”4 Dit is krachtig maar consequent uitgedrukt. Een van de belangrijkste geheimen van het menselijk bestaan is verbonden met werk: het inzetten van de wil. De moderne beschaving doet er veel aan om de wil te verlammen, te verzwakken of zelfs de verbinding tussen het ‘Ik’ van de mens en zijn aardse wil te verbreken. Dit gaat om niets minder dan de menselijke waardigheid en vanuit dit gezichtspunt kan werk worden gezien als de behoeder van de menselijke waardigheid. Vanuit ditzelfde gezichtspunt is het onvoorwaardelijke van het idee van het basisinkomen zowel ernstig als gevaarlijk; het streven naar een voldoende inkomen bedreigt de menselijke waardigheid.

Het onvoorwaardelijke basisinkomen en het hanteren van de juiste prijs staan recht tegenover elkaar als het gaat om het streven naar een redelijk inkomen. Met het basisinkomen worden de basisbehoeften gedekt door een periodieke geldinjectie; het hanteren van de juiste prijs betekent dat producenten een prijs ontvangen die al hun behoeften dekt. Met het oog op het egoïsme richt het basisinkomen zich op het eigen inkomen, preciezer gezegd op het geld dat nodig is om de eigen basisbehoeften te dekken, ongeacht de vraag waar dit geld vandaan komt. Het hanteren van de juiste prijs richt zich op de medemens, op het uitgeven van geld – om precies te zijn op de behoeften van allen die onzichtbaar achter elk product staan. En zo bevordert het ook het gezonde functioneren van het sociale organisme en dat is weer de primaire noodzakelijke voorwaarde voor inkomen.

In verbinding met het onderwerp van dit artikel moeten we het egoïsme nog wat nader bekijken. Zoals bekend kan de spirituele wereld niet op een veilige manier worden betreden zonder een passende voorbereiding. Dat houdt in onze tijd in dat de mens zijn egoïsme moet opleiden. Iedere stap voorbij de drempel van de spirituele wereld die is gemotiveerd door persoonlijke belangen, door een egoïsme dat niet is verruimd zodat het de hele wereld en alle mensen omvat, voorkomt een werkelijke ontmoeting met de werkelijkheid van de spirituele wereld: een dergelijke stap leidt alleen tot illusoire beelden en weerspiegelingen van persoonlijke wensen, die natuurlijk wel mooi en waar lijken te zijn.

Met het moderne economische leven betreden we een andere wereld. In veel opzichten lijkt deze wereld een weerspiegeling van de spirituele wereld te zijn. In geen van deze twee werelden is plaats voor egoïsme: “[Egoïsme] in het economische leven zou met wortel en tak moeten worden uitgeroeid”5 want het vervalst de prijzen en geeft hen een illusoir karakter. Maar eigenbelang leidt ook tot “ellende, armoede en ontberingen” voor de mensheid.

De enige begaanbare weg die ik zie om onze toekomst ter hand te nemen is door het hanteren van de juiste prijs. De eerste stap op die weg is om dit fundamentele concept uit Rudolf Steiners economische theorie – de juiste prijs met alle consequenties van dien – voor ieder toegankelijk en begrijpelijk te maken. De tweede stap is om associatieve netwerken te vormen – niet te groot en niet te klein en alle met elkaar verbonden – om prijzen waar te nemen en te evalueren en om op die manier stap voor stap bewustzijn voor de juiste prijs te ontwikkelen. Dit zou resulteren in een fluctuerend, gedifferentieerd wereldomspannend landschap van juiste prijzen. Zo leren we samen het economisch leven te beheersen, het economisch leven van de mensheid…

Noten
1: [CHB] In dit artikel wordt gesproken over ‘werk’ en niet over ‘arbeid’ om op het menselijke aspect gericht te blijven en niet in een economische categorie verstrikt te raken.
2: Zie Rudolf Steiners voordracht van 29 juli 1922, GA 340, Wereldeconomie, Rotterdam 1986. Deze formule van Rudolf Steiner is net zo geldig en volledig als de stelling van Pythagoras.
3: Rudolf Steiner, voordracht van 30 november 1919, GA 186, waarin Rudolf Steiner beschrijft hoe werk alleen kan worden geruild voor werk en hoe geld nooit een vervanging van werk kan zijn.
4: Rudolf Steiner, voordracht van 30 mei 1919, GA 337a. Uittreksel van een antwoord van Rudolf Steiner op de vraag: ‘Is het denkbaar dat werk verplicht wordt?’
5: 26 juli 1922, GA 340, Wereldeconomie
6: “… alle menselijke ellende [is] alleen maar het gevolg van het egoïsme… ellende, armoede en nood zullen [zich] noodzakelijkerwijs voordoen als die gemeenschap op een of andere manier op egoïsme is gebaseerd.” GA 34 (opgenomen in Verbeter de wereld, Assen 2009).

Marc Desaules leeft in Zwitserland en was (mede-)oprichter van verschillende initiatieven zoals een biologisch-dynamische boerderij, een restaurant, een hotel en een pensioenfonds, waar hij zich o.m. richtte op de vormgeving en de financiën.  Zie ook: www.aubier.ch.
Hij is auteur van A human response to globalisation – Discovering associative economics (Associative Economics Institute, Canterbury/Neuchâtel 2003)

Vertaald door Gesien Broekhuijsen en John Hogervorst
Dit artikel verscheen in Driegonaal, jrg 33, nr 1/2