“Vóór alles ligt het mij vandaag na aan het hart om u een en ander te vertellen met het oog op wat vanuit de impulsen van onze tijd, vanuit de nood van onze tijd, tegen de mensen moet worden gezegd in een geschrift van mij over het sociale vraagstuk, dat in de komende dagen zal verschijnen. Dit geschrift zal heten De kernpunten van het sociale vraagstuk in de werkelijke eisen van het leven nu en in de toekomst. Uit de beschouwingen van de afgelopen dagen, die eigenlijk slechts een voortzetting en een uitbreiding zijn van de beschouwingen die wij hier sinds vele weken hebben gehouden, zult u hebben opgemaakt dat hetgeen ik juist met betrekking tot het sociale vraagstuk zal moeten zeggen, niet een soort zijstroming is naast dat wat in ons hele geesteswetenschappelijke streven leeft, maar dat wij het inderdaad zó moeten zien dat dit geesteswetenschappelijk streven juist door de hem eigen aard, begrip ontwikkelt voor de behoeften en de eisen van het heden en de naaste toekomst, en dat het nu eenmaal zo is dat het juist voor het karakter van onze tijd kenmerkend is, dat de nood van de tijd alleen radicaal kan worden opgelost vanuit geestelijke impulsen. Al het andere dat zou worden geprobeerd – ik heb dit al vanuit de meest verschillende gezichtspunten benadrukt – zou toch hoogstens een surrogaat kunnen zijn. Ook het uiterlijke dat zou moeten worden gedaan, zal van een zodanige natuur moeten zijn dat, ik zal niet zeggen een bepaalde vorm van geesteswetenschap, maar dat een geestesleven dat naar de werkelijke geest streeft, binnen de sociale ordening mogelijk wordt.”
(Rudolf Steiner in een voordracht van 14 april 1919, GA 190)

[Opgenomen in: Driegonaal, jrg.35, nr.1/2, april 2019]