lobbyHeeft de sociale driegeleding ook een mening over lobbyisme?
Oeps!

De sociale driegeleding ‘heeft geen mening’. Mensen die de sociale driegeleding begrijpen, of dat proberen, hebben mogelijk wel meningen – al valt te hopen dat die meningen het karakter van een weloverwogen oordeel hebben.
Want wie zit er in onze tijd nog te wachten op ‘een mening’?

Maar ons werd gevraagd naar ‘lobbyisme’.
We kwamen het in de afgelopen week in de actualiteit weer tegen. De CO2-uitstoot van auto’s in de EU mag in de komende jaren de eerder met het oog op het milieu bepaalde normen verregaand overschrijven. Dat was het gevolg van de druk die de auto-industrie, en de landen met een sterke auto-industrie, uitoefenden.
En voor binnenlands gebruik was de lobby van de banken in het nieuws, die onze wetgever wetgeving op het gebied van het toepassen van ‘financiële producten’ (“coco’s”) influisterde.
“We laten ons de wet niet voorschrijven” liet onze dappere minister van Financiën nog weten.

En zo is het maar net. Wetgevers of andere regelmakers laten zich de wet niet voorschrijven. Maar influisteren, hapklaar aangeleverd krijgen, samen de opties en concepten doornemen – het is dagelijkse praktijk.

Wetgeving is een taak die, in de sociale driegeleding, voor het democratisch staats- of rechtsleven is weggelegd. Daar hebben wij allemaal, op basis van democratische beginselen, deel aan. Daar leggen we onze onderlinge verhoudingen vast en bepalen we onze wederzijdse rechten en plichten. Daar hebben we ook allen één stem en alle stemmen wegen even zwaar.

Vóórdat die wetten en regels tot stand komen, is er een fase waarin relevante inhoudelijke gezichtspunten ontwikkeld en uitgewisseld worden. Dat zou, we doen hier net alsof de sociale driegeleding een feit is, zich afspelen in het vrije geestesleven: onderwijs en wetenschap bijvoorbeeld, zouden (in vrijheid en niet gebonden of gestuurd door belangen van overheden, ondernemingen of anderen) ‘hun licht laten schijnen’ over alle aspecten die met de toekomstige wet te maken hebben. Een ieder die dat wil, kan zich in vrijheid een oordeel vormen over de zaak waar het om gaat. Niet relevant is of gezichtspunt A of B dat van een meerderheid, een minderheid of van een belanghebbende is, slechts relevant is de inhoudelijke onderbouwing van gezichtspunt A of B. Vervolgens zal het relevant blijken hoe een en ander zich verhoudt tot het rechtsgevoel en het oordeel van de individuen die straks, in het rechtsleven, op basis van gelijkheid over een wet gaan besluiten.

Het lobbyisme zoals we dat kennen is daarmee een overbodige tak van bedrijvigheid. De menskracht en middelen die er nu aan besteed worden, zouden beter besteed zijn indien ze zouden worden gericht op verbetering van productietechnieken, kwaliteitsverbetering van producten, betere vervulling van de behoeften van de consument – en als dat niet mogelijk is kan alles dat nu aan lobbyisme wordt besteed als vrije schenking naar het geestesleven. Daar weet men wel raad met overschotten!

Goed nieuws voor de lobbyist: hij kan op zoek naar een werkplek waar hij bijdraagt aan welvaart of welzijn van het sociale geheel. Dat is niet alleen fatsoenlijk, maar ook heel bevredigend werk!