Om in deze tijd over Pinksteren te spreken zoals dat gebruikelijk geworden is, is voor mij, in het licht van de ernst van deze tijd, een onchristelijke handeling – hoewel dergelijke onchristelijke handelingen tegenwoordig aan de orde van de dag zijn.Wat zij die zich waarachtig hebben verbonden met onze beweging voor de driegeleding van het sociale organisme over de vernieuwing van het onderwijs naar voren brengen, dat is wel gesproken vanuit de geest van het Pinksterfeest. Want in het op eigen benen zetten van het geestesleven, in het zelfstandig maken van het onderwijs, daarin ligt de essentie van de Pinkstergeest in onze tijd. Die geest is in andere zogenaamd religieuze stromingen inmiddels al lang verdwenen. We moeten er op hopen dat uit de emancipatie van het geestesleven die wij nastreven de vernieuwing van dit geestesleven voortkomt die de mensheid zo hard nodig heeft. Wat er in deze tijd in het onderwijs gebeuren moet om de geest te vernieuwen, om de werkelijke Pinkstergeest te laten stromen, dat is alleen nog te overzien voor degene die zich een oordeel vormt over de mate waarin de anti-Pinkstergeest overal binnen gesijpeld is in wat in ons openbare leven in het zogenaamde geestelijk verkeer tussen mensen gewoonte geworden is. (…)

Het is van groot belang dat wij tot inzicht komen in de samenhang tussen het loze gezwets van onze tijd en het onderwijs zoals wij dat nu kennen. Het verwerven van dít inzicht is datgene wat zich zou moeten verdelen en zich in afzonderlijke vurige tongen over de hoofden van onze tijdgenoten zou moeten uitstorten.

Er wordt tegenwoordig vaak gesteld dat men aan het woord niet veel betekenis hoeft te hechten, want ‘in het begin was er de daad’. Maar deze zienswijze zal ons niet veel verder helpen want het woord is tot frase en geklets geworden en de daad tot een gedachtenloze brutaliteit. Dan is het natuurlijk voor de hand liggend om geen betekenis aan het woord te hechten. In het woord zoals dat nu gebruikt wordt, kan men slechts de frase voelen, in de daad die we nu kennen voelen we de gedachtenloze brutaliteit.

Dit alles staat in een diepe verbinding met hoe opvoeding en onderwijs in onze tijd geworden zijn. (…)

We moeten datgene wat ons werkelijk met de geest kan vervullen wanneer we spreken, in onze ziel kunnen opnemen. We moeten de weg vinden om het hart te laten meedoen wanneer onze lippen bewegen. We moeten de weg vinden om de hele mens in onze woorden te leggen, anders wordt het woord de opvoeder tot illusie, tot datgene wat ons afleidt van de ernst van de werkelijkheid. We moeten afscheid nemen van die geest die ons naar de kerk voert opdat wij daar worden weggeleid van de ernst van het leven en ons behaaglijk laten vervullen met de frase: God doet het wel, hij zal je verlossen van je zonden. – We moeten in ons zelf de krachten zoeken die de goddelijke krachten zijn; ze zijn door de wereldgronden in ons innerlijk gelegd opdat wij ze gebruiken en god in onze eigen ziel kunnen opnemen. (…)

We zullen moeten leren de woorden te verstaan die naar de realiteit van onze huidige tijd wijzen. Dan wordt het mogelijk dat de Pinkstergeest zich werkelijk uitspreidt, dat in de toekomst kleine vurige tongen binnentrekken in dat wat ontstaat op de bodem van het bevrijde geestesleven zodat de bevrijde geest, die de ware Heilige Geest is, vanuit het geëmancipeerde vrije geestesleven van de toekomst werkzaam kan zijn voor de spirituele ontwikkeling van de mensheid.

Misschien is hiermee iets gezegd dat de religieuze praatjesverkopers van vandaag de dag niet erg christelijk zullen vinden. Maar we zullen toch moeten overdenken of het christelijke spreken van tegenwoordig niet uit dezelfde geest stamt als die waaruit Petrus Christus driemaal verloochende – of dat het voortkomt uit de Geest die sprak: Wat ik u openbaarde is niet voor een bepaald tijdperk bestemd maar zal door alle tijden heen voortbestaan. Ik zal niet ophouden u de waarheid te zeggen, en ik zal bij u zijn tot aan het einde van de aardetijd. – Zij die ook in het christendom slechts de geest van het verleden kunnen horen, zullen de praatjesmakers en de bedenkers van de frasen zijn. Zij die de levende geest kunnen verstaan als roep tot omvorming en vernieuwing van de menselijke sociale orde, zullen misschien toch degenen zijn in wie men het ware christendom zal kunnen zien.

Moge dit tijdperk komen vanuit de in waarheid begrepen Pinkstergeest.

(Deze tekst is ontleend aan een voordracht gehouden op 8 juni 1919 (Pinksteren) in Stuttgart; uit: Rudolf Steiner Gesamtausgabe Nr. 192, vertaling: John Hogervorst)

Het achter elkaar plaatsen van verschillende passages uit het geheel van een voordracht is per definitie een heikele zaak. Het is hier naar beste kunnen ondernomen om twee redenen, namelijk om te laten zien hoe de sociale driegeleding onlosmakelijk verbonden is met het ware christendom en, tweede reden, als uitnodiging om de voordracht zelf te lezen. In deze voordracht spreekt Rudolf Steiner over o.m. het voortleven van de gevolgen van onbegrepen elementen van de Griekse en de Romeinse cultuur in het moderne geestesleven, over de verhouding van de mens tot zijn arbeid en over de staat als beschermer van kleinburgerlijke waarden en vijand van het ware menszijn.